Als men in de zomeravond gaat flaneren
Of een heerlijk wandelingetje wil doen
Nou, dan ziet men jongelui, zonder generen
Elkander pakken door ’t geven van een zoen
Ouwe mensen, die daar lopen, zouden zeggen
"Het is toch schande, wat is dat nu voor een tijd
Als er zoiets in mijn tijd es moest gebeuren
Het was bepaald een slechte jongen of een meid"
Maar nu is ’t andersom
refr.:
Op de Heuvel in het Park, op de bankjes in ’t groen
Daar zitten veel bedaardjes
Lieve, jonge paartjes
Op de Heuvel in het Park, op de bankjes in ’t groen
Daar zitten jonge paartjes
O, wat zouden die daar doen
Een ouwe jonge juffrouw, veertig jaar te boven
Zat voor ’t open raam te zuchten en zei teer
"Heel m’n leven heb ik niks gedaan dan sloven
En nog nooit heeft mij gekust een knappe heer"
Maar in ’t donker zoekt zij naar de stille plekken
In de hoop dat bij haar komt een lieve man
Maar ziet men haar, dan zeggen die knappe jongens
"Zeg, ouwe juffer, jouw lantaren die gaat niet an"
Dan gaat ze naar huis en ze zucht
refr.
Een dikke keukenmeid, die ging onlangs eens vragen
Of ze vrij mocht, want d’r opa was niet goed
"Ach, mevrouwtje", zo begon ze eerst te klagen
"Het is verschrikkelijk, zo’n ouwewetse kloet"
"Je kunt wel gaan", zei mevrouw onder ’t denken
"Ga, als je wilt en als het toch niet anders kan"
Ze liep ’r na, en in het Park gekomen
Daar zat ze op een bankje met een jongeman
Mevrouw dacht toen een enk’le keer, ai
refr.